Er is veel ophef ontstaan over de uitspraak van Geert Wilders na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014, of althans, over het antwoord van zijn publiek toen hij aan ze vroeg: ‘Willen jullie meer of minder Marokkanen in Den Haag?’ ‘Minder, minder’ scandeerde het publiek.
Mag dit wel? Mag je dit zomaar zeggen? Dat vragen veel mensen zich af. In deze blog gaat het niet om de vraag of het juridisch mag: dat is een zaak van de rechter. Maar naast juridische normen zijn er ook nog andere normen die gelden voor wie deelneemt aan een discussie. En het lijkt erop dat Geert Wilders deze regels in elk geval wel heeft geschonden.
Wat Geert Wilders heeft gedaan, kan vanuit de argumentatietheorie op drie manieren worden bekeken. De eerste manier is vanuit de discussie zelf. Geert Wilders gaf later als verweer dat hij niet zelf ‘Minder, minder’ heeft geroepen, maar dat het publiek dit deed. Dit is door commentatoren een ‘flauwe reactie’ genoemd. Flauw of niet, Geert Wilders’ zogenaamde vraag ‘Willen jullie meer of minder Marokkanen?’ is natuurlijk geen echte vraag, maar een retorische vraag. Een retorische vraag stel je als je zelf het antwoord al weet. In die zin heeft Geert Wilders wel degelijk zelf gezegd: ‘Minder, minder’.
Een tweede manier om naar de uitspraak van Geert Wilders te kijken, is vanuit het perspectief van de traditionele drogredenen: dat zijn vastgelegde fouten in een discussie met een eigen naam. Dan kan de vraag ‘Willen jullie meer of minder Marokkanen?’ worden aangemerkt als de drogreden van het valse dilemma of ook wel ‘zwart-witdenken’: iemand doet het voorkomen alsof er maar twee keuzes zijn, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is. Een ander voorbeeld van deze drogreden is de leus die werd gebruikt bij demonstraties in de jaren tachtig van de vorige eeuw: ‘Geen bommen, maar banen’. Overigens speelt ook de drogreden ‘Misbruik maken van vaag taalgebruik’ misschien wel rol: Geert Wilders claimde immers achteraf dat hij alleen sprak over criminele Marokkanen. Dat was echter voor veel mensen niet duidelijk.
Een derde manier om naar de uitspraken van Geert Wilders te kijken, is vanuit de voorwaarden die moeten zijn vervuld om met elkaar te kunnen discussiëren, ook wel ‘eerste-ordevoorwaarden’ genoemd. Eerste-ordevoorwaarden houden in dat er een gemeenschappelijk basis moet zijn, wil je zinvol discussiëren; die basis bestaat uit gedeelde principes en uitgangspunten. Als die er niet zijn, dan is een discussie onmogelijk. Vaak wordt in de literatuur, heel saillant, als voorbeeld van zo’n voorwaarde genoemd: ‘Discriminatie is ongewenst’. Heeft Geert Wilders dit algemene uitgangspunt voor discussies met de voeten getreden? Veel mensen zullen zeggen van wel. Het verklaart in elk geval de grote onrust die over zijn uitspraken is ontstaan, zelfs als er juridisch niet veel aan de hand zou zijn.